Page 33 - De Tuin in vier seizoenen
P. 33
het lijdt geen twijfel dat dit familielid van de aardappel in die eerste tuin een plekje had.
GEVALLETJE PLAGIAAT
De eerste tuin werd aangelegd met zaden die de jonge hortus kreeg van hortus in Lei- den, die toen al bijna 50 jaar bestond. Later werden ook planten aangekocht, bijvoor- beeld bij de hortus Amsterdam maar ook bij particuliere tuinen. Voorbeelden van plan- ten die op de plantenlijst van 1650 van hor- tusdirecteur Henricus Regius voorkwamen zijn monnikskap (Aconitum napellus), vaste judaspenning (Lunaria rediviva), gouds- bloem (Callendula officinalis) en lelietje van dalen (Convallaria majalis, of in Regius’ taal: Lilium convallium fl. albo), maar ook Ameri- kaans exoten als stekelpapaver (Argemone mexicana), nachtschone (Mirabilis jalapa) en maïs (Zea mais). Ook de dadelpalm (Phoenix dactylifera) stond als Palma dactylifera al op deze lijst. Pikant detail is dat we zo goed als zeker weten dat deze eerste Utrechtse catalo- gus een ‘gevalletje plagiaat’ betreft. De tekst is vrijwel identiek aan de eerder verschenen catalogus van de hortus in Amsterdam, inclusief spel- en schrijffouten! Dat neemt overigens niet weg, dat het zeer waarschijn- lijk is dat een groot deel van deze planten wel degelijk in de Utrechtse hortus te vinden was. Mogelijke uitzondering is de genoemde dadelpalm. Het is zeer onwaarschijnlijk dat een dadelpalm zonder bescherming op het bolwerk de winter kon doorstaan en pas in 1696 werd daar een soort oranjerie in gebruik genomen. Maar wie weet stond het jonge dadelpalmpje voor 1696 ’s winters lekker warm bij iemand thuis.
PLANTEN UIT DEN VREEMDE
In de loop van de zeventiende eeuw en acht- tiende eeuw kwamen steeds meer exotische planten mee met de VOC- en later de WIC- (West-Indische compagnie) koopvaardij- schepen uit Indië, Zuid-Afrika en Noord- en Zuid- Amerika die op zoek waren naar nieuwe handelswaar. Deze invasie van nieuwe soorten veranderde gaandeweg de functie van de hortus van een kruidentuin met veel medicinale planten, naar een tuin waar vooral bijzondere planten werden opgekweekt en bestudeerd.
De Utrechtse hortus werd door deze aanwas al snel te klein en verhuisde daarom in 1723 naar een locatie in wat nu het hartje van het Utrechtse Museumkwartier is en waar tegenwoordig het Utrechtse Universiteits- museum gevestigd is. Daar werd voor exoti- sche planten die onze Hollandse winters niet verdroegen, meteen al in 1724 een oran-
jerie aangelegd. Een tweede, grotere, werd in 1768 gebouwd. Voor de echte warmtelief heb- bers waren kassen nodig en die werden in 1727 opgeleverd, zodat Utrecht meekon in de vaart der volkeren. In de loop van de achttiende en negentiende eeuw onderging de hortus diverse grote veranderingen waar- bij de tuin regelmatig op de schop ging, nieuwe en grotere kassen werden gebouwd en zelfs een eerste rotstuin werd aangelegd. In het begin van de twintigste eeuw werd de hortus opnieuw te krap en werden nieuwe locaties aangekocht om tegemoet te komen aan de alsmaar groeiende behoefte aan planten voor onderwijs en onderzoek.
RUIMTE EN HOOGTE
Na ruim twee eeuwen verhuisde de hortus in 1963 opnieuw, nu naar een locatie van ruim 9 hectare in De Uithof, waar het nieuwe universiteitscentrum uit de grond werd gestampt. Deze verhuizing bood veel nieuwe mogelijkheden waarvan de aanleg van een grote rotstuin niet de minste was. Op de remises van Fort Hoofddijk (onder- deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie) werd met 2100 ton steen uit de Belgische Ardennen een rotstuin aangelegd die inmid- dels gerekend wordt tot één van de mooiste van Europa. Uniek zijn de zogeheten turf- terrassen die tegen aan de achterkant van de hoofdremise te vinden zijn en vrijwel altijd in de schaduw liggen. Op de turfterrassen groeien planten die voorkomen in schaduw- rijke bergbossen met een vochtige, humeuze en licht zurige grond. Genera als Arisaema, Epimedium, Erythronium en Trillium doen het er fantastisch en de collecties die de Utrechtse Tuinen hiervan hebben opge- bouwd zijn wereldwijd toonaangevend.
Een ander voordeel van de nieuwe locatie was dat er een voor die tijd ultramodern kassencomplex kon worden neergezet met een hoge, tropische kas waarin ook tropi- sche bomen een plekje kregen en een subtro- pische kas die tevens als oranjerie werd gebruikt. Ook werden er ruime onderzoeks- faciliteiten in gebouwd.
VAN VAKJES NAAR DIERTJESTUIN
De opening van het kassencomplex luidde de teloorgang van de andere locaties in. De planten werden naar de nieuwe centrale tuin overgebracht en de overige locaties wer- den ontmanteld en afgestoten, met uitzon- dering van het Von Gimborn Arboretum dat nog tot 2010 officieel deel uitmaakte van de Botanische Tuinen Utrecht, zoals de hortus na de verhuizing heette en dat nu nog in volle glorie, maar los van de Botanische Tui-
DE TUIN in vier seizoenen 33


































































































   31   32   33   34   35