Page 62 - De Tuin in vier seizoenen
P. 62
enige soort te overleven. In de vitrines liggen diverse stukken met Ginkgo-blaadjes, sommige zelfs met heel veel. De cuticula is zo goed geconserveerd dat zelfs de huidmondjes van 25-duizendste millimeter tot in detail bewaard zijn gebleven, zie de afbeelding rechtsboven.
ConIferen
ouder dan de Ginkgo zijn de coniferen. er staat in de Hortus een aantal coniferen, maar voor veel meer soorten moet u tot 2015 wachten. Dan heeft Pinetum Blijdenstein in Hilversum de tentoonstelling ‘Planten uit de oertijd’. De coniferen dateren al uit het Carboon (300 miljoen jaar) terwijl nog oudere bomen al hout hebben, dat sprekend lijkt op coniferenhout. Tijdens het Perm (296 tot 250 miljoen jaar terug) lagen alle continenten tegen elkaar aan en vormden samen één superconti- nent, Pangea. Door zijn enorme oppervlakte had het een extreem land- klimaat met hete zomers, koude winters en droogte. Daardoor stierven plantensoorten uit en ontwikkelden zich veel soorten die tegen hitte, koude en droogte bestand waren. In die groep namen de coniferen een belangrijke plaats in.
ook in het daaropvolgende Mesozoïcum namen de coniferen, naast andere naaktzadigen, een belangrijke plaats in. Het ‘levende fossiel’ Araucaria, tegenwoordig in veel tuinen aanwezig, behoort tot de conife- ren. In de vitrine ligt een stukje van de conifeer Walchia uit Idar- oberstein (Duitsland) dat sprekend lijkt op Araucaria heterophylla, de kamerden, waarvan in de Wintertuin van de Hortus een levend exem- plaar te zien is.
ZaaDvarens
een nog oudere groep wordt gevormd door de zaadvarens. Hun ‘bloei- tijd’ viel tijdens het Laat-Carboon (rond 300 miljoen jaar geleden), toen grote delen van het noordelijk halfrond met moerassen waren bedekt. Het klimaat was warm en vochtig en de atmosfeer zuurstof- rijk. Kortom een superbroeikas. In het steenkoolmoeras zijn prach- tige, complete fossielen gevormd. op de expositie zijn daarvan enkele voorbeelden te bewonderen, zoals het reuzenvarenblad, zie foto geheel rechts bovenaan, afkomstig uit de Piesberg bij osnabrück (Duits- land). echter, het is geen varenblad maar een zaadvarenblad! De Neuropteris-boom, waarvan dit een deel van een blad was, was geen sporenplant (zoals een varen), maar hij produceerde zaden en was een naaktzadige plant. veel varenachtige fossielen zijn in feite afkomstig van zaadvarens. De varenachtige bladvorm was heel algemeen in de steenkooltijd. Het bergen van het 35 kilo wegende fossiel heeft heel wat voeten in de aarde gehad en het opstellen in de vitrine ook – dus komt u vooral van dit pronkstuk genieten.
varens
De echte varens zijn veel ouder dan de zaadvarens. De alleroudste landplanten waren sporenplanten en de varens zijn dat ook. Je zou kunnen zeggen dat ze het zaadstadium nooit hebben bereikt. niette- min zijn ze altijd zeer succesvol geweest en hebben ze van de uitster- vingen relatief weinig te lijden gehad.
fossiele varens zijn te herkennen aan de sporenhoopjes (sori) maar jammer genoeg zijn die lang niet altijd gefossiliseerd. van vrij veel
varenachtige bladfossielen is daarom niet bekend of het om een echte varen gaat. Bij de zaadvarens is er een dergelijk probleem: zaden worden maar zelden vastgehecht aan een blad gevon- den. van het fossiel op de rechterpagina, tweede foto van boven, is wel duidelijk dat het om een echte varen gaat. Het is Pecopteris miltonii van de Piesberg waarop de sporenhoop-
jes duidelijk afgetekend zijn.
een jonger voorbeeld van een echte varen is Cladophlebis (afbeelding links) uit het Jura van noord-Yorkshire (160 miljoen jaar). Deze varen heeft dino’s gezien!
Het schijnt trouwens dat er een periode na het inslaan van de grote meteoriet is geweest waarin de aarde geheel bedekt is geweest met varens. na zo’n 10.000 tot 100.000 jaar kwamen de zaadplanten weer op sterkte en drongen
ze de varens terug.
Wanneer de varens voor het eerst optraden, is niet bekend.
een mogelijke voorouder is de Devonische plant Rhacop- hyton, die zo’n 360 miljoen jaar geleden leefde. op de foto